zaterdag 10 december 2011

Henri Frédéric Boot

Henri Frédéric Boot (Maastricht 1877 – Haarlem 1963) was actief in het Nederlandse verenigingsleven. Hij richtte het Haarlemse Kunst Zij Ons Doel op, was lid van Arti et Amicitiae, de Haarlemmer Kunstkring en de Vijfhoek en toonde zijn werk op tentoonstellingen van onder andere Maatschappij Rembrandt, Sint Lucas en Pulchri Studio. De Onafhankelijken nam voor Boot een bijzondere plaats in: de vrije en revolutionaire sfeer van De Onafhankelijken sprak hem zeer aan, in tegenstelling tot gevestigde milieus van oudere verenigingen. Boot was lid van de vereniging sinds de oprichting in 1912, en vervulde van 1915 tot 1927 de rol van eerste secretaris.[1]


Boot werkte zijn leven lang binnen de schilderkunstige traditie en hield altijd vast aan de zichtbare werkelijkheid. Binnen De Onafhankelijken was hij één van de belangrijkste en meest aanwezige vertegenwoordigers van deze stijl. Op tentoonstellingen stelde hij voornamelijk stillevens tentoon, waarvoor hij een grote voorkeur had. Volgens Boots biograaf Michael Huig waren dit stillevens die hij ‘vond’ in zijn atelier, en die zich ‘schijnbaar toevallig aan de schilder had[den] opgedrongen’.[2] Over de tentoonstellingen van kunstenaarsverenigingen schreef Huig dat Boot in zijn inzendingen rekening hield met de smaak van het publiek, wat weinig verwonderlijk is gezien de moeilijke economische positie van kunstenaars in deze jaren. Het resultaat hiervan is dat het werk dat getoond werd misschien geen zuivere afspiegeling is van dat wat de schilder bezighield. Bij Boot bijvoorbeeld kwam in zijn grotere stillevens de artistieke problematiek nadrukkelijker aan de orde dan in portretten of kleinere werken, maar aanvankelijk stuurde hij hoofdzakelijk portretten in. Rond 1920 stuurde hij steeds minder olieverfschilderijen in en meer aquarellen, tekeningen en grafiek. In de jaren daarna waren het zelfs hoofdzakelijk aquarellen, die goedkoper waren dan olieverfschilderijen.[3]

H.F. Boot, Stilleven met Antinoos-buste, 1930. Afbeelding afkomstig
van archief De Hallen Haarlem (2009, 
http://www.dehallenhaarlem.nl/archief.html?y=2007&t=61)

In zijn stillevens toonde Boot vaak een ‘toevallig’ hoekje uit zijn atelier. Er komen objecten van verschillende materialen op voor: een gipsen beeldje, glazen flesjes, een houten tafelpoot op een houten vloer… Het is een uitsnede van een klein onderdeel van het grotere atelier, die de schilder wel de mogelijkheid bood verscheidene materialen te verbeelden. Van de gipsen beeldjes schijnt Boot er veel gehad te hebben. Vaak waren het beeldjes van antieke sculpturen, en zijn aandacht ervoor zou hij hebben overgehouden aan de korte periode dat hij boetseerles kreeg bij beeldhouwer Simon Miedema in Rotterdam.[4] Hij kreeg toen opdracht om gipsen beelden uit de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden te tekenen. Dat het vaak om beeldjes naar klassieke sculpturen gaat is wellicht een oorzaak van Boots voorliefde voor de klassieke oudheid. Als jongen begon hij na zijn gymnasium aan een studie klassieke talen, waarmee hij na een jaar stopte om kunstenaar te worden.
De toevallige uitsnedes van zijn stillevens, maar ook de algemene betiteling – ‘Stilleven’ – van veel van zijn schilderijen, stroken met het feit dat voor Boot het onderwerp helemaal niet van belang was. De essentie van het werk lag namelijk in de manier waarop een onderwerp geschilderd werd. Boot noemde zijn kunst ‘de aanschouwing’, en hij wilde door het zien en het weergeven van de zichtbare werkelijkheid deze doorgronden. De essentie van het naturalisme was volgens Boot dan ook niet het simpelweg weergeven van de natuur, maar het doen ‘beseffen’ van haar ware aard.[5]

Met een hedendaagse blik is het werk van Boot traditioneel en doet het ouderwets aan. Dit was het in zijn eigen tijd niet per se: voor de kennismaking van Nederland met de moderne stromingen was Boot een relatief eigentijds schilder met werk dat niet modern was, maar ook niet ouderwets. Volgens Huig getuigde het realisme van Boot van een zekere ‘progressieve opstandigheid’, waardoor zijn werk wel uit de toon viel te midden van gevestigde kunstgenres als historie-, dier- en genrestukken. Boot voelde zich daarom meer verwant aan de Amsterdamse impressionisten en hun tijdgenoten als Breitner en Floris Verster. Hij was geen tegenstander van moderne kunst: hij ging er zelf alleen niet in mee omdat hij daarin niet kon vertalen wat hij wilde.

Vervolg: Boots toreador bij De Onafhankelijken

 

[1] In het archief van Boot (RKD) is er over De Onafhankelijken de meeste informatie te vinden. Boot schreef verschillende artikelen voor jubileumuitgaven of tentoonstellingscatalogi. In 1917 zat hij in de redactie van De Wiekslag, waarvoor hij een stuk schreef over het contrast tussen zijn atelier en de heldere kleuren van een Japanse tekening op rijstpapier.
[2] Michael Huig, H.F. Boot – legendarisch leermeester van Kees Verwey, Bussum 1998, p. 7; J.F. Heijbroek, Leven en werk van H.F. Boot, Venlo 1977, p. 39: ‘Het stilleven is toch eigenlijk de mooiste uiting’.
[3] Huig 1998, p. 52. Volgens Huig hadden ze een lichtvoetiger en onschuldiger onderwerp, en komt in de titels nauwelijks iets terug van Boots voorkeur voor het Tolstojaanse sociaal-realisme.
[4] Miedema was tevens leraar boetseren en tekenen aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam.
[5] Huig 1998, p. 44.


1 opmerking:

  1. Het lijkt me onmogelijk dat Boot KZOD, dat ruim 200 jaar bestaat, heeft opgericht

    BeantwoordenVerwijderen