vrijdag 22 juli 2011

Een accent op de expressie door George Minne


George Minne, L´homme à l'outre (1897)
collectie Studio 2000 http://www.studio2000.nl/
Foto Kees Kuil
 Door Karlijn de Jong
Eerder verschenen in: Studio 2000 Magazine, 2011 nr. 1

Toen in het voorjaar van 1914 de directeur van de Rijksacademie te Amsterdam aan George Minne verzocht het ambt van hoogleraar beeldende kunsten te willen aanvaarden, wees deze Belgische beeldhouwer dit eervolle verzoek beleefd van de hand. Wat is hieruit af te lezen? Ten eerste dat Minne in Nederland een zeker aanzien genoot; ten tweede dat de beeldhouwer de bekendheid die dit ambt met zich mee zou brengen niet nodig had voor zijn verdere carrière.


Minne had in 1914 dan ook al een zeer succesvolle loopbaan achter de rug. Voor het uitbreken van de oorlog was hij met één of meerdere inzendingen vertegenwoordigd op tentoonstellingen in verschillende landen in Europa. Dit was niet vanzelfsprekend voor een kunstenaar die brak met alle tradities. George Jean Leonard Minne werd in 1866 in Gent geboren, als kind van een architect. Zijn vader verwachtte van zijn zoon niets anders dan dat hij hem op zou volgen als architect, en de jonge Minne volgde op zijn aanraden voorbereidende vakken aan de Academie van Gent. Na enkele jaren echter koos Minne voor een opleiding tot kunstschilder, en legde zich aanvankelijk toe op de monumentale schilderkunst. Al snel onderscheidde hij zich van zijn klasgenoten door zijn afwijkende, niet-conventionele kunstvisie. Hij sloot vriendschappen in de kring van literaire symbolisten, en zocht naar een manier om uitdrukking te geven aan een gevoel van melancholie, met een voorkeur voor het mystieke. Zijn pessimistische levensvisie, door angst en twijfel gestuurd, en de maatschappelijke bewogenheid en ernst die hem tekende, zijn kenmerkend voor de gedachtesfeer van het ‘fin de siècle’. Kort na zijn studietijd maakte Minne de overstap naar de beeldhouwkunst, en maakte hij meesterwerken die volledig losstaan van de academische traditie. Hij toonde zijn werk voor het eerst op de Gentse Salon in 1889, en de beelden ontlokten felle kritiek van de conservatieve pers. Men was ook niet gewend aan beelden die op zo’n duidelijke manier het gevoel van de kunstenaar toonden. Zijn werk confronteerde de toeschouwer door de onderwerpen, die iedere gedachte aan het heersende impressionisme verdreef: de treurende moeder, gebroken onder de smart om haar gestorven kind. Minne koos voor vervormingen die de expressie accentueren. De Vlaamsche Kunstbode schreef:

‘De kunstenaar die de zonderlingste beeldhouwwerken heeft tentoongesteld, is Joris Minne [sic] van Gent. Zijn groepje getiteld: GEBED, en zijn standbeeldje, voor opschrift dragende: GEWOND, zijn twee stukken die waarlijk zonderling mogen heten. De bezoeker schudt onbegrijpend het hoofd en vraagt zich af tot welke wereld behooren deze wezens? Niet dat de jonge kunstenaars er onmensen van gemaakt heeft, dat niet, maar hun vorm, hunne gestalte, hunne houding, zelfs hun verstandelijk uitzicht, gaat volkomen buiten hetgeen wij dagelijks voor oogen hebben.’

Minne beperkte zich niet tot het beeldhouwen; hij maakte in dit jaar ook boekillustraties, die getuigen van een sterk gevoel voor stijl en de indruk van middeleeuwse houtsneden wekken. Ook hierin kwam het gevoel van de kunstenaar sterk naar voren: Minne verbeeldde in zijn illustraties zijn persoonlijke interpretatie van de inhoud van het boek.

Een jaar na zijn tentoonstellingsdebuut trad Minne aan bij de kunstenaarsgroep Les Vingt, met tien gipsen beelden. De conservatieve pers uitte wederom haar kritiek – er verschenen spotprenten en de vergelijking met praktijken van ‘wilde Afrikanen’ werd gemaakt – en het publiek reageerde aarzelend en onbeholpen op zijn strenge, ascetische beelden. Toch oogstte Minne ook lof: de avant-garde wist zijn beelden te waarderen, en al ver voor 1900 kreeg Minne plaats in toonaangevende tijdschriften als L’Art Moderne, Van Nu en Straks en Ver Sacrum. De vooraanstaande beeldhouwer Rodin sprak zijn waardering voor de monumentale beelden van Minne uit. Na een periode van armoede, waarin hij trouwde en een gezin startte, kenmerkten de jaren 1896-1899 zich door een niet-aflatende werklust en zeer geslaagde, originele scheppingen als De verloren zoon en Man met waterzak (zie afbeelding). Met deze reeks beelden vestigde Minne zijn naam, en Minne’s internationale contacten met onder andere Henry van de Velde droegen bij tot een grensoverschrijdende faam.  

De George Minne die in 1899 naar Sint-Martens-Latem kwam, was dan ook een kunstenaar die zijn weg had gevonden en internationaal vermaard was. Hij kreeg al snel het aanzien van een gezaghebbende ouderling. Minne zou het dorp altijd trouw blijven, en zou alleen nog tijdens de jaren van ballingschap die hij doorbracht in Engeland, elders wonen.
In Sint-Martens-Latem stagneerde Minne’s artistieke ontwikkeling tijdelijk: herhaaldelijk greep de beeldhouwer terug op ouder werk. Hij bleef wel een zeer populaire aanwezige op internationale tentoonstellingen, mede dankzij het contact met invloedrijke verzamelaars en critici. Minne was de enige beeldhouwer, samen met Meunier, die buiten de landsgrenzen interesse wist te wekken voor de Belgische beeldhouwkunst. Ook in eigen land duurde zijn succes voort: hij kreeg verschillende opdrachten voor monumentale beelden.
In Wenen raakte de jonge Oskar Kokoschka – die later een van de belangrijkste expressionisten werd – onder de indruk van de beelden van Minne. ‘Meine Entwicklung hängt zusammen mit der Begegnung mit den Skulpturen des Begischen Bildhauers George Minne, der in der zweiten Kunstschau 1909 mit einigen Werken vertreten war. […] So eindrucksvoll die Bilder von Van Gogh, Gauguin, den Fauves, die ganze Übersicht über die moderne Kunst… waren, die Skulpturen Minnes haben mich am meisten beeindruckt. In den spröden Formen, in der Innerlichkeit seiner Skulptuturen, glaubte ich eine Abkehr von der Zweidimensionalität des Jugendstils zu sehen. Unter der Oberfläche bewegte sich im Inneren diere Knabenfiguren etwas wie die Spannung, die in der Gotik den Raum beherrscht, ja, den dreidimensionalen Raum erst schafft…’.

Van 1912 tot 1914 doceerde Minne op uitdrukkelijke wens van docent Jean Delvin het vak Levend Model aan de Academie voor Schone Kunsten in Gent. Toen de oorlog uitbrak, vertrok Minne met zijn vrouw naar Engeland. Hij verbleef in een klein, schilderachtig dorp, gelegen in de Cambrian Mountains van Wales. Minne voelde zich hier zeer ontwricht: hij leed erg onder de afwezigheid van zijn kinderen en hij werd zwijgzaam en ontoegankelijk. Vanwege zijn gemoedstoestand en het gebrek aan grondstoffen liet hij zijn beitel en spatel rusten. Hij begon aan een enorme reeks tekeningen, veelal in houtskool, waarin hij met een stille, ingetogen thematiek het krijgsgewoel op een afstand hield. In zijn onderwerpen beperkte hij zich tot wachtende figuren, moeder en kindbeelden en Christusfiguren. Het contrast tussen deze eenzame kunstenaar en zijn collega Leon De Smet, die het succes in de drukke stad Londen zocht, kan niet groter zijn.

Na de oorlog verbleef Minne nog geruime tijd in Wales: de slechte materiële omstandigheden vertraagden zijn terugkeer naar België. In augustus 1919 keerde hij terug in zijn huis in Sint-Martens-Latem, en hervatte hij zijn ambt als leraar in het vak levend model. Het daaropvolgende jaar werd bij de Brusselse Kunsthandel Giroux een tentoonstelling van zijn werk georganiseerd. Er werden sculpturen getoond, voornamelijk van voor 1900, maar de grote verrassing waren de houtskooltekeningen die hij in Engeland had gemaakt. De tekeningen werden zeer goed ontvangen. In de jaren hierna zou Minne zich haast uitsluitend bezighouden met tekenen. Hij beperkte zich tot een drietal onderwerpen: moeder en kind, piéta en Christusfiguren. In 1931 werd hij in de adelstand verheven en kreeg hij de titel van baron. Minne stierf in 1941. Kunstcriticus A.M. Hammacher schreef over hem: ‘Minne is de schuwe en de angstige, die een hartstocht heeft gekeerd naar de eenzaamheid, die de schamelheid heeft gekend en gevreesd, en de werkelijkheid weer zocht om kracht te winnen voor zijn ascetische kunst. […] Er is een eindeloze stroom van teekeningen ontstaan en een reeks van zeer zuivere en stille beelden. En elk van deze heeft het merk van een man, die het wonder van den mensch, het licht en het donker van zijn gevoelens, heeft gezien en die sterken dan in de krachten buiten hem, geloofde in het wonder van de krachten in hem.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten