zondag 18 september 2011

Nieuw-realistische schilders Willink en Hynckes

Door Karlijn de Jong
Eerder verschenen in: Studio 2000 Magazine, 2010 nr. 3


In de jaren twintig van de vorige eeuw kwamen nieuwe realistische stijlen op in de schilderkunst. Deze stijlen, die waarschijnlijk ontstonden als tegenreactie op het expressionisme, zouden gedurende twee decennia beeldbepalend zijn in de Nederlandse schilderkunst. Het ‘nieuwe’ aan dit realisme was dat het voor een ander doel werd ingezet dan de voorafgaande realistische kunst. De kunstenaars wilden een beeld van de werkelijkheid creëren, dat gebaseerd was op nauwkeurige, objectieve observatie en koele analyse.

Het is misschien onverwacht, maar dit gezamenlijke doel resulteerde in zeer verschillende werken. Die verschillen ontstonden doordat het begrip ‘werkelijkheid’ niet voor alle kunstenaars hetzelfde was. De ene kunstenaar interpreteerde de werkelijkheid als datgene wat je met je ogen waarneemt, terwijl de andere kunstenaar het interpreteerde als iets wat je in je geest, fantasie of dromen ziet.
Onder de noemer ‘Nieuwe Zakelijkheid’ werden schilderijen gemaakt met een eigentijds, banaal thema dat door de kunstenaar op een rationele manier in beeld werd gebracht. Hij schilderde de meest gewone objecten uit het alledaagse leven, maar hij deed dit wel met een grote technische vaardigheid die herinnerde aan de oude meesters.
Daarnaast was er het ‘Magisch Realisme’, dat in uiterlijke kenmerken veel overeenkomsten vertoont met de Nieuwe Zakelijkheid. Ook binnen deze stroming hadden de kunstenaars veel aandacht voor de technische afwerking en was hun uitdrukkingswijze koel en afstandelijk.
De elementen uit de schilderijen ontleenden zij aan de zichtbare werkelijkheid, maar de Magisch Realistisch plaatsten ze veelal in onlogische combinaties. De stemming in het werk is vaak raadselachtig en somber, en de schilderijen roepen een onbehaaglijk en verontrustend gevoel op. Veel Magisch Realisten maakten stillevens, die door hun allegorische beeldverhaal en de aandacht voor techniek doen denken aan de stillevens uit de Hollandse Gouden Eeuw.


Dat het werk en de insteek van de nieuwe realistische kunstenaars veel van elkaar kon verschillen, is onder andere te zien in de schilderijen van Carel Willink en zijn collega Raoul Hynckes. Zij worden tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de nieuwe realistische stromingen in Nederland gerekend.

Carel Willink (Amsterdam 1900-1983) verbeeldde op een zakelijke manier de meest onheilspellende thema’s en schilderde arcadische landschappen met verweerde antieke beelden en dreigende luchten. De reden voor de onheilspellende sferen? In de kunstkritiek worden de schilderijen beschouwd als een weerspiegeling van de tijdsgeest: door de crisis, het herstel na de Eerste Wereldoorlog en de angstige hoop op een betere toekomst werden de jaren dertig in Nederland ook wel de ‘bange jaren dertig’ genoemd.

Willink maakte een grote ontwikkeling door voor hij uitkwam bij het Magisch Realisme. Hij maakte zijn bouwkundestudie niet af en vertrok in 1920 naar Duitsland om beeldend kunstenaar te worden. In Nederland had Willink echter al zijn tentoonstellingsdebuut gemaakt: hij stelde zijn werk in 1918 en 1919 tentoon bij de Amsterdamse kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken. Op grond van enkele meegebrachte werken werd Willink door de academie in Düsseldorf afgewezen, omdat zijn werk te modern bevonden werd. Hij reisde door naar Berlijn, waar hij werd aangenomen op de internationale schilderschool. Willink kwam hier in contact met jonge expressionistische kunstenaars, en in de jaren die daarop volgden passeerden in zijn werk alle Duitse avant-gardestijlen de revue: figuratief en abstract, en soms ook gecombineerd. In 1923 bijvoorbeeld stelde Willink in Berlijn enkele grote abstract-constructivistische schilderijen tentoon. De kritieken waren lovend, maar Willink verkocht niets.

Aan het begin van 1924 keerde Willink terug naar Nederland. Vanaf dat moment verschoof zijn belangstelling naar de kunstontwikkelingen in Frankrijk en werd hij geïnspireerd door de Franse kunstenaar Fernand Léger. Hierdoor kwamen er geleidelijk meer realistische elementen in zijn tot dan toe abstracte werk. Een jaar later ging Willink aan het werk in het leerlingenatelier van Henri Le Fauconnier in Parijs. Hier besloot hij naar eigen zeggen de ‘gehele santenkraam van constructivistische elementen overboord te gooien’. Hij was in Duitsland al gaan twijfelen over zijn stijl, en hoopte snel tot een geheel eigen manier van schilderen te komen. In de periode 1927-1930 verbeterde hij zijn schildertechniek, en zoals hij hoopte kwam hij snel tot een eigen schildertrant: na de jaren dertig begon hij met het schilderen in een neoclassicistische stijl, waarin hij klassieke architectuur en beeldhouwkunst opnam.

Die neoclassicistische stijl, waarin Willink met lege gebouwen en verlaten straten ontzielde werelden liet zien, is het meest kenmerkende voorbeeld van het Magisch Realisme. Voor de kijker is het onmogelijk om je in te leven in zulke schilderijen, want de scènes doen koel en afstandelijk aan. Het meest bekend in Willinks werd zijn de typische dreigende, donkere luchten die een beklemmende en depressieve sfeer scheppen. In het schilderij ‘De twee vechtenden’ wordt de aandacht allereerst naar de lucht en het dreigende licht op het arcadische landschap getrokken. Hierna is pas het vechtende duo te zien: het toont de nietigheid van de mens in dit overweldigende, onheilspellende landschap. Tegelijkertijd weerspiegelt het landschap de grootse emoties die de mens kan hebben. Willink schilderde in veel van zijn werken een enorme diepte. In dit werk is te zien hoe hij, onder andere door het landschap in coulissewerking op te bouwen, een diepte van kilometers kan bereiken.

Naast Willink is Raoul Hynckes (Brussel 1893-1973 Blaricum) voor het Nederlands Magisch Realisme van groot belang geweest. Voor Hynckes was ook Picasso’s terugkeer naar het realisme doorslaggevend, waardoor ook voor het het jaar 1924 een omslagpunt was. Hiervoor had Hynckes havengezichten en landschappen in impressionistische stijl geschilderd. Aan het begin van de jaren twintig werkte hij in een kubistische stijl, en van hieruit ontwikkelde hij zich naar steeds realistischer werk. Hij ging zich toeleggen op het schilderen van stillevens met traditionele motieven, zoals muziekinstrumenten, bloemen, vruchten en kadavers van dieren. Op een koele, afstandelijke manier schilderde hij zijn objecten, die vaak dramatisch afsteken tegen donkere achtergronden van onheilspellende onweersluchten.

Hynckes was zich in de loop van de jaren twintig steeds meer gaan interesseren in stofuitdrukking, en om zich hierin verder te bekwamen bestudeerde hij schildertechnieken uit het verleden. Deze technische aandacht sluit volledig aan op de Nieuwe Zakelijkheid en het Magisch Realisme. Zijn werken werden met de jaren realistischer en er verschenen steeds meer traditionele symbolische elementen, zoals schedels, in zijn stillevens. Hynckes vond in dit nieuwe realisme niet zijn uiteindelijke stijl, zoals bij Willink wel het geval was. Aan het einde van de jaren dertig verdween de symboliek grotendeels uit zijn werken, de taferelen werden weer alledaagser en na de Tweede Wereldoorlog, nu gevestigd in Blaricum, schilderde Hynckes naast zijn stillevens weer helder gekleurde landschappen en dorpsgezichten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten