De Amsterdamse Kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken werd in 1912 opgericht vanuit onvrede met het heersende systeem, waarin een jury de toelating van kunstenaars op tentoonstellingen bepaalde. Directe aanleiding was de grote ‘Vierjaarlijksche’ tentoonstelling in het Stedelijk Museum, waarop werk van veel jonge kunstenaars werd geweigerd. Deze jongeren plaatsten een oproep in de kranten waarin ze alle vooruitstrevende kunstenaars uitnodigden lid te worden van de vereniging. Ook een jaar later verschenen nog artikelen over de nieuwe vereniging in de krant, bijvoorbeeld in de Nieuwe Rotterdamsche Courant:
Kunstenaars zijn veelal gedwongen in den geest van jury’s te werken en jury’s staan maar al te vaak voor een partij, een richting, die andere, en vooral jongere richtingen, met wangunst aanziet. Vandaar de wenschelijkheid voor het bestaan van een Vereeniging, die elke jury uitschakelt. Wat in het buitenland zooveel succes heeft, zal zeker ook hier gelukken. Dan krijgen wij tentoonstellingen en werk onafhankelijk van bekrompen vooroordelen, onafhankelijk van verouderde leerstellingen, onafhankelijk van partijzuchtige beoordeeling, onafhankelijk van winstbejag. En zoo vrij en onafhankelijk als dit jong streven, zij ook het oordeel van het publiek.1
Als voorbeeld voor De Onafhankelijken gold de Parijse ‘Salon des Indépendants’, het kunstenaarscollectief dat in 1884 was opgericht als tegenbeweging voor de Franse Salon.
De Onafhankelijken organiseerde juryvrije tentoonstellingen, en alle kunstenaars waren zonder enige vorm van ballotage vrij om toe te treden tot de vereniging. De vereniging ging ervan uit dat alle kunstenaars het recht hadden hun werk aan het publiek te tonen en dat alleen de kunstenaar verantwoordelijk moest zijn voor zijn werk en hetgeen hij exposeerde.
Begin 1913 had De Onafhankelijken ruim honderd leden, en in mei van dat jaar werd in het nieuwe eigen gebouw aan de Amstelveenscheweg de eerste onafhankelijke en juryvrije tentoonstelling geopend. Sindsdien streefde de vereniging naar het organiseren van twee tentoonstellingen per jaar. De tentoonstellingen waren verkooptentoonstellingen, waarbij de vereniging optrad als verkoopbemiddelaar. Vanaf het begin exposeerden ook niet-leden, waaronder ook buitenlanders, op de tentoonstellingen.2 Dit dankte de vereniging aan de contacten van de bestuursleden met kunstenaars in binnen- en buitenland. Zo reisden bestuursleden naar Frankrijk en Duitsland om zich te informeren over de kunst daar en om werk naar hun tentoonstellingen in Nederland te halen.
Ook veel van de kunstenaars die exposeerden bij de vereniging onderhielden internationale contacten. Zo was Kees van Dongen, die in de beginjaren bij De Onafhankelijken zijn werk toonde, in Parijs bevriend met Pablo Picasso. Picasso exposeerde in 1925 bij De Onafhankelijken. Nog voor deze tentoonstelling met moderne Fransen in 1925 was het werk van de Duitse ‘Novembergruppe’ te zien bij De Onafhankelijken, en na 1925 waren moderne Belgische kunstenaars als genodigden aanwezig op de tentoonstelling. In 1929 introduceerde de vereniging de Duitse ‘Neue Sachlichkeit’ in Nederland, en een jaar later werden de Italiaanse surrealisten uitgenodigd.
Het werk en de insteek van kunstenaars die exposeerden bij De Onafhankelijken verschilde sterk. De kunstenaars kwamen bij de vereniging samen in de behoefte om met gelijkdenkenden te exposeren: dat zich binnen de groep grote verschillen voordeden was minder van belang dan dat ze hun werk konden laten zien in een moderne sfeer.
Boot schreef in één van zijn kronieken over de vereniging dat haar oprichters zich ervan bewust waren dat zij ‘pleitbezorgers’ zouden worden van de nieuwe kunst die haar intrede deed in Nederland. Van de musea ging er aan het begin van de twintigste eeuw weinig uit op het gebied van de hedendaagse kunst: ze namen een afwachtende houding aan en exposeerden alleen eigentijdse kunst als ze onderdak boden aan een vereniging.
Het archief van De Onafhankelijken, dat bij het RKD te Den Haag berust, omvat onder meer plakboeken met krantenknipsels over tentoonstellingen van de vereniging. Hierin zijn recensies te lezen die een goed beeld geven van de tentoonstellingen van De Onafhankelijken, maar ook van de receptie van moderne kunst in Nederland in het algemeen. Dit beeld wordt nog completer omdat De Onafhankelijken sinds haar oprichting alle richtingen – dat wil zeggen alle stijlen en alle disciplines – in de kunst vertegenwoordigt.
Naast het vertegenwoordigen van alle richtingen, zet De Onafhankelijken zich vanaf het begin ook in voor de kruisbestuiving van verschillende kunstvormen. Zo werd er bij de tentoonstelling van 1919 een serie concerten van moderne Nederlandse componisten georganiseerd. Het doel van de concerten was om het publiek een overzicht te geven van de Nederlandse ‘Toonkunstenaars’ op het gebied van kamermuziek van de laatste vijfentwintig jaar. De programmaboekjes werden door leden van De Onafhankelijken geïllustreerd met portretten van de componisten.
In 1922 werd de tentoonstelling geopend met een Dada-voorstelling. Kurt Schwitters, die met enkele werken op de tentoonstelling was vertegenwoordigd, droeg zijn gedicht ‘Anna Blume’ op. Volgens het jubileumboek uit 1952 was hierna de zaal niet meer te houden en moest de politie eraan te pas komen om de orde te handhaven.3
Omdat in 1918 bleek dat de vereniging toch niet onder een zekere vorm van jurering uitkon, werd er een ballotage ingevoerd. Het ledental van de vereniging was uitgegroeid tot honderden en een groot deel daarvan was dilettant, waardoor de kwaliteit van de tentoonstellingen achteruit ging. De beste kunstenaars, die inmiddels werden toegelaten tot oudere en meer behoudende verenigingen als ‘Arti et Amicitiae’ of ‘Sint Lucas’, verlieten De Onafhankelijken en ook de belangstelling van het publiek nam af. Om kwaliteit terug te brengen binnen de vereniging werd een statutenwijziging doorgevoerd en werden alle leden teruggebracht tot aspirant-leden. Een ballotagecommissie die was gekozen door de Algemene Vergadering beoordeelde het werk van een aspirant-lid. Deze kon verheven worden tot effectief lid, waarna hij vrij was zijn werk te exposeren op tentoonstellingen. Doordat amateurschilders aspirant-lid bleven en hun werk niet mochten tentoonstellen, verlieten ze de vereniging waardoor deze grondig werd opgeschoond.
Het jaar daarna kreeg De Onafhankelijken, net als andere Amsterdamse verenigingen, enkele zalen in het Stedelijk Museum tot haar beschikking. De vereniging zou hier gedurende ruim zeventig jaar haar onafhankelijke tentoonstellingen organiseren, totdat de Amsterdamse Gemeenteraad in 1993 besloot het museum niet meer beschikbaar te stellen voor de verenigingen. Sindsdien organiseert De Onafhankelijken haar tentoonstellingen op verschillende locaties in Amsterdam, en soms ook daarbuiten.
Voetnoten:
1 Anoniem, ‘Artikel omtrent doel en streven van “De Onafhankelijken”’, Nieuwe Rotterdamsche
Courant 1 maart 1913.
2 Buitenlandse kunstenaars zoals Pablo Picasso, Henri Matisse, Maurice de Vlaminck, Max Pechstein,
Karl Schmidt-Rottluff, Wassily Kandinsky en James Ensor.
3 Kees Heynsius, De Onafhankelijken 40 jaar, Amsterdam 1952.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten