dinsdag 12 maart 2013

Gedrochten en wanstaltigheden: Duitse genodigden op de tentoonstelling van 1921


‘Een schilderijen-collectie als een kwade droom. Onherkenbaar geflodder, zielige onbeholpenheden, luidruchtige onmacht, belachelijke dikdoenerij in wirwarren van schichtige of wulpsch-kronkelende lijnen, in grove, harde, vieze en canailleuse kleuren. Dan beeldhouwwerk als afzichtelijke vergroeisels, als verminkte ledematen, zinnelooze vormen als spookgestalten uit de benauwenissen van zielszieke sukkelaars, machtelooze imitaties van afgrijselijke negerplastiek, zotte bedenksels van geheel over staf geslagen tobbers, spartelend in het onrein draf van hun doodziek verbeeldingleven…, mag ik u voorstellen: de “Novembergruppe 1918”, Duitsche gasten van de Onafhankelijken. Aangenaam?’ [1]

Bovenstaand citaat is afkomstig uit De Maasbode van 1921, waarin de recensent met verve zijn afschuw van de Duitse kunstwerken op de tentoonstelling van De Onafhankelijken beschreef. ‘Bijna immer voorstellingsloos’, ‘niet-te-ontraadselen’, ‘door en door pervers’ zijn enkele van zijn typeringen van het werk. Ook andere kranten berichtten van de gruwelen van de Duitse kunstenaars. De verslaggever van Elsevier’s beschreef de ‘gewilde leelijkheid, nagemaakte naïeviteit en een perverse barbaarschheid’. Hij begreep niets van de wens om ‘het morbide te willen oproepen met hopeloos gemeene kleuren, het nadoen van de argeloosheid der barbaren!’ Waar hij in een eerder artikel nog vol misgenoegen schreef over het werk van de Nederlander Erich Wichmann, zou hij zijn werk nu bijna gaan waarderen omdat hij zag hoe het nog verkeerder had kunnen aflopen. Ook vond hij dat de rest van de Nederlandse kunstenaars tussen dit werk gunstig uitkwam.[2] Deze twijfelachtige eer werd ook door het Algemeen Handelsblad aan De Onafhankelijken toegekend: ‘De Hollandsche beschaving en goede smaak verraden zich dadelijk’, waardoor deze werken een ‘verrassend gunstigen indruk’ maken, en de Hollanders hingen met hun werk als ‘rustige en bezadigde werkers bij elkaar. Al het andere is voor ons gevoel grof en weerzinwekkend, uitingen van platheid, decadentie en wansmaak’.[3] Ook in Nieuws van den Dag waardeerde Cornelis Veth de betere kleur en de ernstiger conceptie van de Hollandse werken.[4]