‘Een
schilderijen-collectie als een kwade droom. Onherkenbaar geflodder, zielige
onbeholpenheden, luidruchtige onmacht, belachelijke dikdoenerij in wirwarren
van schichtige of wulpsch-kronkelende lijnen, in grove, harde, vieze en
canailleuse kleuren. Dan beeldhouwwerk als afzichtelijke vergroeisels, als
verminkte ledematen, zinnelooze vormen als spookgestalten uit de benauwenissen
van zielszieke sukkelaars, machtelooze imitaties van afgrijselijke
negerplastiek, zotte bedenksels van geheel over staf geslagen tobbers,
spartelend in het onrein draf van hun doodziek verbeeldingleven…, mag ik u
voorstellen: de “Novembergruppe 1918”, Duitsche gasten van de Onafhankelijken.
Aangenaam?’ [1]
Bovenstaand
citaat is afkomstig uit De Maasbode
van 1921, waarin de recensent met verve zijn afschuw van de Duitse kunstwerken
op de tentoonstelling van De Onafhankelijken beschreef. ‘Bijna immer
voorstellingsloos’, ‘niet-te-ontraadselen’, ‘door en door pervers’ zijn enkele
van zijn typeringen van het werk. Ook andere kranten berichtten van de gruwelen
van de Duitse kunstenaars. De verslaggever van Elsevier’s beschreef de ‘gewilde leelijkheid, nagemaakte naïeviteit
en een perverse barbaarschheid’. Hij begreep niets van de wens om ‘het morbide
te willen oproepen met hopeloos gemeene kleuren, het nadoen van de argeloosheid
der barbaren!’ Waar hij in een eerder artikel nog vol misgenoegen schreef over
het werk van de Nederlander Erich Wichmann, zou hij zijn werk nu bijna gaan
waarderen omdat hij zag hoe het nog verkeerder had kunnen aflopen. Ook vond hij
dat de rest van de Nederlandse kunstenaars tussen dit werk gunstig uitkwam.[2] Deze
twijfelachtige eer werd ook door het Algemeen
Handelsblad aan De Onafhankelijken toegekend: ‘De Hollandsche beschaving en
goede smaak verraden zich dadelijk’, waardoor deze werken een ‘verrassend
gunstigen indruk’ maken, en de Hollanders hingen met hun werk als ‘rustige en
bezadigde werkers bij elkaar. Al het andere is voor ons gevoel grof en
weerzinwekkend, uitingen van platheid, decadentie en wansmaak’.[3] Ook in Nieuws van den Dag waardeerde Cornelis
Veth de betere kleur en de ernstiger conceptie van de Hollandse werken.[4]