maandag 20 augustus 2012

Onafhankelijk en modern: Else Berg en Charley Toorop bij De Onafhankelijken


Aan het begin van de twintigste eeuw was het een normale zaak dat vrouwen lid waren van een kunstenaarsvereniging en deelnamen aan de tentoonstellingen die door deze vereniging werden georganiseerd. Op de bekende Sint Lucas-tentoonstelling van 1910 stelde bijvoorbeeld kunstenaressen als Jacoba van Heemskerck, Mies Elout en Charley Toorop tentoon.[1] De deelname van vrouwen aan verenigingstentoonstellingen was op dat moment echter nog geen honderd jaar gebruikelijk. Hoewel vrouwen al eerder de mogelijkheid hadden om te exposeren, onder meer bij de tentoonstellingen van levende meesters die vanaf het begin in 1808 ook voor hen openstonden, liet de deelname aan verenigingstentoonstellingen nog op zich wachten. Bij een van Nederlands meest toonaangevende kunstenaarsverenigingen, de Amsterdamse Maatschappij Arti et Amicitiae, werd een jaar na de oprichting in 1839, besloten dat vrouwen konden worden toegelaten, hetzij alleen als kunstlievend lid. Dit betekende dat ze welkom waren op de dameskunstbeschouwingsavonden en dat ze gratis toegang kregen tot de tentoonstellingen, maar er aan deelnemen was niet aan de orde. Pas toen de bekende schilderes Henriette Knip in 1848 toetrad als lid en mocht exposeren, veranderden de regels en mochten beroepskunstenaressen meedoen aan de ballotage. Dit betekende echter niet dat vrouwen inspraak hadden: het zou nog meer dan een halve eeuw duren voordat verenigingen als Arti et Amicitiae, het Haagse Pulchri Studio en Kunstliefde uit Utrecht vrouwelijke bestuursleden hadden. [2]

Vrouwen bij De Onafhankelijken
Bij de Amsterdamse kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken was het niet anders en maakten vrouwen de eerste jaren van haar bestaan geen deel uit van het bestuur. Dit is opvallend te noemen, omdat De Onafhankelijken zich juist afzette tegen de heersende normen binnen de bestaande kunstenaarsverenigingen. De jonge kunstenaars die De Onafhankelijken in 1912 oprichtten, waren het niet eens met het heersende systeem waarin een jury de toelating van kunstenaars op tentoonstellingen bepaalde.[3] Ze plaatsten een oproep in de kranten waarin ze alle vooruitstrevende kunstenaars uitnodigden lid te worden van de vereniging. Bij De Onafhankelijken zouden kunstenaars eindelijk niet meer gedwongen zijn om ‘in de geest van de jury’ te werken. ‘Dan krijgen wij tentoonstellingen en werk onafhankelijk van bekrompen vooroordelen, onafhankelijk van verouderde leerstellingen, onafhankelijk van partijzuchtige beoordeeling, onafhankelijk van winstbejag.’[4] Ondanks deze gewenste onafhankelijkheid van ‘bekrompen vooroordelen’ en ‘verouderde leerstellingen’ was er nog geen ruimte voor vrouwen in het bestuur. Het zou tot 1920 duren voordat de eerste vrouw hierin zou plaatsnemen.[5] In de commissies die per tentoonstelling – De Onafhankelijken organiseerde er doorgaans twee per jaar – werden aangesteld was echter al eerder plaats voor vrouwen: vanaf het voorjaar van 1914 hadden, een enkele keer uitgezonderd, per tentoonstelling meerdere vrouwen zitting in de commissie.