donderdag 7 juli 2011

Het wonderlijke van de gewone dingen

Door Karlijn de Jong
Verschenen in: Studio 2000 Magazine, nr. 3 2010

Metten Koornstra (1912-1978) had een drang naar onafhankelijkheid. Hij was opgegroeid in een streng calvinistisch milieu en had het op zijn christelijke school niet gemakkelijk. Hij ontwikkelde een afkeer van onderwijs in het algemeen, waardoor hij ondanks zijn tekentalent weigerde naar de kunstnijverheidsschool te gaan. In plaats daarvan maakte hij vele reizen door Europa, en bezocht hij de musea in verschillende landen. Zo ontwikkelde hij zijn artistieke voorkeuren voor Nederlanders als Sluijters, Kruyder, Jongkind en Van Dongen en voor buitenlandse kunstenaars als Matisse, Modigliani en vooral Morandi.

In 1939 begon Koornstra zelf met tekenen, en Antoon Derkzen van Angeren leerde hem het lithograferen. Koornstra zou de techniek zeer goed gaan beheersen. In ditzelfde jaar had hij zijn eerste eigen expositie van tekeningen. De tekeningen had hij gemaakt op zijn laatste reis naar Corsica en Frankrijk, en werden als volledige kunstwerkjes vol lof ontvangen. Zijn reizen waren door de oorlog afgebroken, maar Koornstra’s onafhankelijkheidsdrang was nog altijd even groot. In de oorlogsjaren woonde hij in een huisje in Breukelen, dat midden in het weiland stond. Hij voelde zich op zijn gemak, zo op zichzelf. Aan het einde van de oorlog zou hij toch moeten onderduiken in Amsterdam, maar ondanks dat was hij gedurende deze jaren nog wel als kunstenaar actief, voornamelijk met tekeningen. Amsterdamse kunstenaars herkenden in hem een waardevolle collega, die origineel en persoonlijk werk maakte.

Aan het einde van de oorlog wist Koornstra de hand te leggen op een tweedehands lithopers. Hij kon zich gaan ontwikkelen als steendrukker en ontwikkelde een grote technische kennis van het vak, die hij graag deelde met andere kunstenaars.
In zijn litho’s, maar ook in de schilderijen die hij later zou gaan maken, verbeeldde Koornstra zijn verlangens en schiep hij een kleine, andere wereld, die een alternatief was voor de echte wereld. Zijn herkenbare stijl doet romantisch en melancholisch aan en laat een verstilde wereld zien. Koornstra toonde de gewone dingen, maar liet daarvan het wonderlijke zien. De prijzen die moesten worden betaald voor zijn litho’s hield Koornstra bewust laag. Volgens Hans Redeker, kunsthistoricus en naaste vriend van Koornstra, vond hij het heerlijk dat daardoor een grote spreiding van zijn grafiek mogelijk werd. Het deed hem goed om een ‘jong stel’ met een litho te zien vertrekken.

Naast zijn litho’s en schilderijen illustreerde Koornstra ook boeken, ontwierp hij boekbanden en -omslagen en maakte hij theaterdecors. Bij het grote publiek echter werd hij vooral bekend door zijn decoraties voor het jaarlijkse Boekenbal. In 1947 werd hij uitgenodigd door de Commissie voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) om de versieringen op zich te nemen voor dit hoogtepunt van de Boekenweek. Hij zou tot in de jaren zeventig verantwoordelijk zijn voor de artistieke aankleding van het Bal. Koornstra stroopte het Waterlooplein af voor de onderdelen van zijn bizarre versierselen, die zo geliefd waren bij de bezoekers dat ze deze van de wanden haalden om ze mee naar huis te nemen. De populariteit van de versieringen is tot op heden niet verminderd: dit jaar werden nog enkele decorstukken en zogenoemde Boekenbalmannetjes geveild. De bizarre, fantasievolle versieringen werden door sommigen ‘pop art avant-la-lettre’ genoemd, maar hiervoor waren de versierselen te vrolijk. Ze hadden niet het harde pop art-randje, maar werden door Koornstra gebruikt om een gelukkige, dwaze, wonderlijke wereld mee te scheppen.


Metten Koornstra verwelkomt gasten op het Boekenbal, Foto ANP
http://stadsarchief.amsterdam.nl/actueel/aanwinsten/bijzondere_aanwinsten/bijzondere_aanwinsten_2011/#12wJ


Le Fauconnier in Nederland

Door Karlijn de Jong
Verschenen in: Studio 2000 Magazine, nr. 2 2011


Le Fauconnier, Zeeuwse boerin (1914), olieverf
op doek 28 x 41 cm., collectie Studio 2000
http://www.studio2000.nl/

Het contrast tussen wereldstad Parijs en het Zeeuwse stadje Veere aan het begin van de twintigste eeuw moet, op zijn zachtst gezegd, groot geweest zijn. Henri Le Fauconnier ondervond het verschil tussen deze twee werelden aan den lijve, toen hij in de zomer van 1914 met zijn vrouw Marousia in Veere aankwam. De Franse kunstenaar was daarheen gekomen op aanraden van zijn Nederlandse vriend Conrad Kickert, die jarenlang in Parijs had gewoond en daar deel had uitgemaakt van de kring rond Le Fauconnier, de kubisten van de Montparnasse.