zondag 1 juli 2012

Boots kubistische Freya (gedachtenbeeld) bij De Onafhankelijken



‘(…) een van die trouwhartige en overtuigde voortzetters van een gevestigde traditie, in wiens bescheiden werk, gevoelig van kleur, knap van teekening, het rustige zelfvertrouwen en de volhardende toewijding van een zuivere schildersnatuur zich openbaren.’[1] Zo schreef Maria Viola over Henri Frédéric Boot in het Algemeen Handelsblad van 2 juni 1927.


Henri Frédéric Boot stond weliswaar bekend als iemand die de schilderkunstige traditie voortzette, maar hij stelde zich niet geheel onwelwillend op tegenover de moderne kunst. Zijn grote betrokkenheid bij De Onafhankelijken maakt het aannemelijk dat hij vond dat moderne stromingen best samen konden gaan met het meer traditionele werk. Op de tentoonstellingen van De Onafhankelijken was naast het werk van de traditionelere kunstenaars ook ruimte voor de nieuwste moderniteiten. Voor Boot en gelijkgestemde collega’s moet het van belang zijn geweest dat ze konden exposeerden met kunstenaars die met hun ideeën en werk lijnrecht tegenover hen stonden: de tentoonstellingen vormden voor hen vaak een eerste directe kennismaking met de moderne kunst. Tot voor kort dacht ik dat de moderne kunstwerken die Boot zag op de tentoonstellingen van De Onafhankelijken hun uitwerking hadden gehad op Boots eigen werk. Ik was in de veronderstelling dat zelfs Boot – de traditionele kunstenaar bij uitstek – de vrijheid bij De Onafhankelijken had benut en een uitstapje had gemaakt naar de moderne kunst. In 1916 stelde hij namelijk een modern sculptuur tentoon: ‘gedachtenbeeld Freya’.[2]





Afb. 1. Boot in zijn atelier met het beeld Freya.
Uit: Anita Hopmans, Kunst is Spiegeling. Kees Verwey,
een studie naar zijn oeuvre, Haarlem 1990 (1989)  
Boots inzending Freya (gedachtebeeld) is in kritieken omschreven als een modern beeldhouwwerk met hoekige, kubistische vormen. Anita Hopmans heeft een citaat van Kees Verwey over het werk opgenomen, waaruit duidelijk wordt hoe het beeld eruitzag.[3] In combinatie met Verweys tekening H.F. Boot in zijn atelier (afb. 1) kon ik me een redelijk beeld vormen van het werk; een andere afbeelding was niet bekend.Kees Verwey beschreef dat hij in het atelier van zijn toekomstige leraar stond – ‘Het gehele vertrek zo fantastisch gevuld met boeiende stillevens, naar alle zijden opgesteld, dat het wel leek of het hier een groot stilleven-arsenaal betrof’ – en dat hij een met een gedrapeerd kleed omgeven beeld zag, alsof het een monument was dat bijna onthuld zou worden. Toen het kleed was weggehaald, zag Verwey een ‘bijkans drie meter hoog beeld uit karton’, dat een engelfiguur voorstelde. Hopmans zegt hierover dat het de godin Frya voorstelde en dat het beeld, waarvoor Boot zich door de kubistische kunst liet inspireren, in 1916 was gemaakt.[4]

 Het beeld zorgde voor ophef. In De Kunst werd het beschreven als een meer dan levensgrote vrouwenfiguur, ‘in stroobord, wit beplakt’.[5] Just Havelaar kon zijn afschuw niet verhullen en schreef in Het Vaderland: ‘Het was een goed denkbeeld de minst duldbare misère saam te brengen in het zij-zaaltje; en werkelijk geestig noem ik den inval het nauwe portaaltje, dat tot deze folter-kamer toegang verschaft, op te vullen met een, misschien drie meter hoog en recht-uit schrikwekkend vrouwenbeeld van bordpapier, vervaardigd door den schilder Boot.’ Het beeld vertoonde volgens Havelaar ‘monsterlijke afwijkingen, vooral aan een lichaamsdeel, dat den mensch in staat stelt te zitten. En inderdaad, wie haar trotseert en nochtans binnentreedt, voelt zich niet bij macht plaats te nemen: nerveus dribbelt hij in deze zaal der machteloosheid en der ijdele banaliteit rond, om ten spoedigste in de vlucht zijn heil te zoeken. Freya waakt niet om niets; de mismaakte Freya van bordpapier.’[6]Ook in Het Volk werd aandacht besteed aan het werk: ‘“Gedachtenbeeld” is niet kwaad als ondertitel. Omdat het zo weinig zegt en daarom uitermate diepzinnig lijkt.’ Het beeld werd gezien als een manifestatie van het dualisme, waardoor veel moderne kunstenaars in die periode verscheurd werden: ‘de drang naar grootheid in reële vormen gegeven in de hopeloze drift naar iets nieuws, iets anders, dat nog “niemals dagewesen” is.’ Het beeld werd door de criticus gezien als een goed opgezet beeld, maar de ‘puntigheden en hoekigheden’ leidden de aandacht af van de ‘waarlijk voortreffelijke bouw-in-‘t-algemeen. (…) En zo strandt bijwijlen de moderne geest juist op de klippen, die hij zo zorgvuldig wenste te vermijden… Totdat hij ontwaakt en zichzelf terugvindt.’[7]

 
Collectie Theo van Doesburg, www.rkd.nl
De ‘moderne geest die de klippen helaas niet wist te vermijden’ strookt allereerst niet met het beeld dat tegenwoordig bestaat van Boot. We kunnen ons afvragen of wij nu, terugkijkend op de moderne ontwikkelingen ná 1920, Boot meer zien als een traditioneel schilder dan dat zijn tijdgenoten het zagen. Het bleef mij echter vooral een raadsel waarom Boot hier experimenteerde met het moderne. Tijdens mijn onderzoek naar De Onafhankelijken in 2009 vroeg ik mij af of hij daadwerkelijk eens wilde proberen of een andere stijl hem ook zou passen, of dat zijn beeld een aanklacht was tegen de kubistische kunst die hij had gezien in het Stedelijk Museum. Nu blijkt dat ik met deze laatste vraag dichter bij de waarheid zat dan ik had kunnen vermoeden. Een foto uit de collectie van Theo van Doesburg (afb. 2), begin 2012 ingevoerd in de database Images van het RKD, bevestigde dit.[8] 

De foto was de eerste die ik tegenkwam van het beeld en laat zien dat de omschrijvingen kloppen. Het toont het beeld en de grootte ervan door de schilderijen erachter. Het beeld vormt een geheel met een paneel met ‘kubistische’ vormen dat erachter is opgesteld. Waar de benen, armen en het hoofd van het beeld nog vrij naturalistisch zijn weergegeven, roept vooral de romp van het beeld kubistische associaties op. Aan de hand van de foto is te zien dat de opmerking over de voortreffelijke bouw van het beeld misschien vanuit een naturalistisch oogpunt gegrond is, maar voor een kubistisch kunstwerk stelt het niet veel voor. De ‘kubistische’ vormen zijn, zoals omschreven, enkel wat punten en hoeken en laten niets zien van het kubistisch gedachtegoed. Het is het werk van een amateur, die bij het zien van kubistisch werk het idee opvat dat hij het zelf ook zou kunnen, maar vervolgens de plank misslaat door niet het proces door te maken dat de kubistische kunstenaar doormaakt om uiteindelijk tot zijn eindproduct te komen. Het opschrift op de achterzijde van de foto (waarschijnlijk beschreven door Van Doesburg) verheldert Boots bedoeling: ‘Namaak-kubisme ter bespotting van de kubistische beeldhouw- en schilderkunst vervaardigd door Boot schilder te Haarlem, geëxposeerd op ‘De Onafhankelijken’ te Amsterdam – 1916’. Wellicht was de bespotting beter tot zijn recht gekomen als Boot een beter beeld had geleverd, maar voor hem moest het waarschijnlijk een gemakkelijke persiflage zijn. Of het bekend was dat Boot zijn Freya maakte ‘ter bespotting’ van het kubisme valt zeer te betwijfelen: de kritieken hadden het in dat geval zeker niet onvermeld gelaten. Nu schreef Wolf in De Kunst: ‘ De beteekenis van dit beeld is ons, ook na herhaald zien, nog niet duidelijk.’[9]




[1] ‘M.V.’, z.t., Algemeen Handelsblad 2 juni 1927, Archief De Onafhankelijken (ADO), inv.nr. 274, RKD.
[2] Het beeld staat vermeld in de catalogus van de achtste tentoonstelling van De Onafhankelijken, die werd gehouden in november en december 1916. De vraagprijs was 1500 gulden, een relatief duur werk vergeleken met zijn eveneens in dat jaar geëxposeerde schilderijen waarvan de duurste 500 gulden kostte. Waarschijnlijk exposeerde Boot het beeld in 1920 nogmaals: de voor dit artikel gebruikte kritieken komen uit dat jaar. In de tentoonstellingscatalogus van 1920 wordt het beeld echter niet vermeld.
[3] Anita Hopmans, Kunst is Spiegeling. Kees Verwey, een studie naar zijn oeuvre, Haarlem 19902 (1989)
[4] Citaat naar Hopmans 1990: K. Verwey, Haarlems Dagblad,  26-4-1952.
[5] Anoniem, z.t., in: De Kunst 12 (1920) 646 (juni), ADO, inv.nr. 274, RKD.
[6] Just Havelaar, z.t., Het Vaderland, z.j. [1920], ADO, inv.nr. 274, RKD.
[7] ‘A.M.’, z.t., Het Volk 1920, ADO, inv.nr. 274, RKD
[9] N.H. Wolf, z.t., in: De Kunst 12 (1920) 646, (juni)

1 opmerking:

  1. Het maken van een beeld is een dermate intensief werk waarbij lichaam en geest volop betrokken zijn dat het onzin is om te veronderstellen dat een kundig beeldhouwer een beeld heeft gemaakt dat hij niet zo heeft bedoeld.

    Zoveel heb ik tijdens de lessen van Veri van Dormolen wel opgestoken, ik vermoed dat ze het hier hartgrondig mee eens is.

    Ewald Siffels, Delft

    BeantwoordenVerwijderen