dinsdag 17 mei 2011

Een leerling van de Meester te zijn. Joan Collette

Door Karlijn de Jong
Verschenen in: Studio 2000 Magazine, nr. 4 2010


Visser (1913)
Collectie Studio 2000
http://www.studio2000.nl/
‘Men behoeft bij het zien der vele teekeningen en schilderijen van Joan Collette, niet eens te vragen, wie diens leermeester geweest is.’ (Utrechts Dagblad 1913)

Een leerling zijn van een groot schilder: is dat een zegen of een vloek? Die vraag is waarschijnlijk niet te beantwoorden, misschien is het evenveel van allebei. Een voordeel zal zijn dat de lat vanaf het begin hoog ligt: een leerling van een groot kunstenaar zal zich extra gemotiveerd voelen om zich uit de schaduw van zijn leermeester te schilderen. Aan de andere kant moet het frustrerend zijn om altijd genoemd te worden als ‘de leerling van’, zelfs naar aanleiding van een eerste grote solo-expositie. In dit geval gebeurde dat bij Joan Collette (Delft 1889-1958 Nijmegen), die les kreeg van Jan Toorop (Poerworedjo 1858-1928 Den Haag).

Toorop was leraar van velen, maar geen van zijn leerlingen is hem voorbij gestreefd in bekendheid. Het aantal publicaties dat verscheen over de meester (ruim 130) en zijn leerlingen – bijvoorbeeld Collette (6), Adrianus van Zeegen (2), Jan Heyse (3), Johanna van Heemskerck (11), Otto van Rees (18) – is veelzeggend.
De leerlingen valt in dit opzicht weinig te verwijten. Ga er maar eens aanstaan: opboksen tegen een kleurrijke, innemende en artistiek zeer vooraanstaande figuur als Toorop. Jan Toorop had altijd kringen om zich heen, van zowel nationale als internationale figuren, en hij oefende een grote invloed uit op de Nederlandse moderne kunstwereld. Zo organiseerde hij tussen 1910 en 1914 zomertentoonstellingen in Domburg, waar het werk van progressieve Nederlanders werd geëxposeerd met dat van Franse modernen. Met andere kunstenaars van zijn kaliber, zoals Piet Mondriaan, richtte Toorop eind 1910 de Moderne Kunstkring op. De tentoonstellingen van de Moderne Kunstkring waren van groot belang voor de kennismaking van het Nederlandse publiek en Nederlandse kunstenaars met moderne kunst. Met een tentoonstelling waaraan ook Picasso en Braque deelnamen introduceerde de groep het kubisme in ons land.
Voor Toorop was het een zeer goede periode: zijn werk werd al vanaf circa 1885 internationaal gewaardeerd en stond sinds 1910 in de hernieuwde belangstelling van Nederlandse kunstenaars. Als succesvol kunstenaar vervulde hij binnen de Moderne Kunstkring een voortrekkersrol. Dit blijkt wel uit de opmerking van de redelijk progressieve kunstcriticus Cornelis Veth, die in 1911 stelde dat de Moderne Kunstkring handig gebruikmaakte van Toorops naam en invloed.

Rond deze tijd werd de basis gelegd voor de vriendschap die tussen Collette en Toorop zou ontstaan. Een vriend van Collette, kapelaan Th. Kwakman, stond model bij Toorop voor de apostel Thomas en hij stelde de twee aan elkaar voor. Collette had inmiddels in Amsterdam de H.B.S. Rijksnormaalschool en de Kunstnijverheidsschool doorlopen en avondcursussen gevolgd aan de Academie voor Beeldende Kunsten. Toorop ontfermde zich over de jonge kunstenaar en hij raadde Collette aan om zich ‘buiten’ te vestigen. Hier kon hij te midden van het rustige landleven aan zijn technische vaardigheden werken, maar vooral ook streven naar innerlijke verdieping.

Niet veel later vond Toorop dat Collette’s werk klaar was om te exposeren. Hij introduceerde Collette bij de Rotterdamse ‘Kunstzalen Unger & Van Mens’, en in mei/juni 1913 hield Collette hier zijn eerste grote expositie. De inleiding van de tentoonstellingscatalogus werd geschreven door kapelaan Kwakman. Deze schreef: ‘Collette nu is katholiek en beschouwt de wereld met een geloovigen geest. Hij zoekt naar wat boven en achter de stoffelijke dingen ligt en ziet in den mensch het groote mysterie van het leven, met zijn hoogten en diepten.’ Of Toorop, die zich had bekeerd tot het katholicisme en in 1905 zijn Eerste Heilige Communie ontving, Collette op religieus gebied heeft beïnvloed is niet bekend.

Collettes religieuze kunst werd goed ontvangen, onder andere door Mr. H. van Haastert in 1914. Hij schreef over een jonge schilder die ‘in een stil verloren hoekje van De Bilt het ‘ora’ met het ‘labora’ verbindt’. Volgens Van Haastert was het een zegen dat Collette vol vertrouwen de weg ging die hem gewezen werd, en niet de weg koos ‘waarover de wilde drommen der moderne heidenen voortrennen’. Collette had met zijn religieuze kunst het doel om verinnerlijking te bereiken en met natuurlijke vormen het bovennatuurlijke te laten zien. ‘L’art pour Dieu’ was zijn leuze.
Ook in monumentale kunst kon Collette zich dit doel stellen. In 1912 had hij zijn eerste grote opdracht gekregen voor een glas-in-lood-raam, voor de kerk in Naarden. Met dit soort opdrachten zou Collette zich na de Eerste Wereldoorlog veel bezighouden, en hij voelde zich gaandeweg steeds meer aangetrokken tot religieuze kunst. In 1922 maakte hij zijn eerste grote kerkschildering in de Laurentiuskerk in Dongen, die daar nog steeds te zien is, en in 1935 ontving hij de prestigieuze opdracht voor een herdenkingsraam in het Mausoleum der Oranjes in de Nieuwe Kerk te Delft.

Collette’s voorliefde voor religieuze kunst doet vermoeden dat hij enkel binnen dit genre werkte, maar dat is niet het geval. Van Haastert gaf zelf al aan dat hij in zijn artikel niet over Collettes landschappen of portretten schreef, ‘hoewel over beide zijden van zijn talent veel te zeggen zou zijn’. Ook begaf Collette zich geregeld buiten het gebied van de schilderkunst. Reclameplaten, ex librissen en boekbanden onthullen zijn grafisch talent, en zijn snel getekende portretjes in bijvoorbeeld ‘De Amsterdammer’ tonen zijn tekenvaardigheid.

Wat betreft zijn schilderkunst waren de reacties naar aanleiding van zijn eerste exposities lovend. In de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1913 werd Collette vergeleken met Toorop in het werken met verschillende materialen, en de wijze waarop hij hier ‘lenig en vlug’ mee omging: ‘De dingen schijnen ook hem makkelijk af te gaan, ook het fantazeeren en componeeren’. De recensent was gecharmeerd van ‘pittig’ getekende jonge kerels, ‘geestig geziene, met vlugge kloekheid in uiterlijk en in houding getypeerde figuren’. ‘Pittig’ noemde hij Collette ook in de kleur van zijn lichte schilderijen, waarin de frisse zuiverheid en het ontbreken van alle schoolsheid gewaardeerd werd.
Later dat jaar werd Collette in dezelfde krant geïntroduceerd als een jong kunstenaar die veel voor de toekomst beloofde. ‘Nog heel jong, pas drie-en-twintig jaar, is deze leerling van Jan Toorop voor den dag gekomen’. Zijn schilderijen en tekeningen lieten volgens de krant de invloed van de leermeester zien, maar voorál de begaafdheid van de leerling. Met grote voldoening werd geconstateerd dat de kunst van zuiver expressief tekenen weer in ere hersteld werd. Gelukkig was de tijd voorbij waarin een jong kunstenaar het beneden zijn stand achtte om zich met aandacht aan de lijn te wijden. ‘Het is intusschen een genieting in een tijd waarin het lineaire element in de beeldende kunst zoo verwaarloosd wordt, een artiest aan te treffen, die weer de teekening, op een Toorop evenarende wijze, in de finesses verzorgt.’

Het mag duidelijk zijn dat, alle lovende woorden ten spijt, de leerling nog steeds met zijn leermeester vergeleken werd. ‘Collette is een voortreffelijk tekenaar en zijn geteekende portretten komen in gevoeligheid die van zijn beroemden leermeester zeer nabij.’ Collette’s Volendamse landschappen, die veelal als luministisch werden geduid, werden vergeleken met Toorops Walcherense doeken. Misschien was het ook nog te vroeg om te verwachten dat de kunstenaar los van zijn leraar werd beschreven: ‘Alles bijeen genomen getuigt Collette’s landschap van nog meer technische vaardigheid dan oorspronkelijkheid van visie, doch originaliteit is dan ook van een zóó jong kunstenaar niet te verwachten.’

Naarmate Collette ouder werd en zich ontwikkelde als kunstenaar kwam het met die originaliteit wel goed: Collette ontwikkelde een geheel eigen en veelzijdig oeuvre. Hij was in 1915 getrouwd en had zich in Blaricum gevestigd. Over het verdere verloop van de relatie tussen de leerling en zijn meester is weinig bekend, maar we kunnen aannemen dat de vriendschap heeft voortgeduurd. Enkele tekeningen van de hand van Collette illustreren dit: de eerste portretten die Collette maakte van Toorop waren te zien op zijn eerste grote expositie in 1913. Het laatste portret dat Collette van zijn leraar maakte toont een overleden Jan Toorop. Het onderschrift spreekt voor zich: ‘Den vaderlijken vriend Jan Toorop 6 maart 1928 Joan Collette’.

Vissers op de dijk
Collectie Studio 2000
http://www.studio2000.nl/

Geen opmerkingen:

Een reactie posten